Spelling
Nieuwe spellingsregels ?
Het zal u niet ontgaan zijn: er zijn weer nieuwe spellingsregels, die het ons nóg gemakkelijker maken. Het met enig misbaar als onmisbaar aangeprezen Groene Boekje was bijna dagelijks in de reclameblokken.
Misschien wist u (ook) niet dat wij sinds 1997 nasi-goreng schreven, maar u mag (nee, u moet) dat streepje nu weglaten. Wist u, net als wij, ook niet dat daar een streepje hoorde? Hoorde? Ik zou het zelf nooit met streepje (trait-d’union) schrijven. Het is Maleis voor gebakken rijst; zou u gebakken-rijst schrijven? Ik zou trouwens ook reden noch regel weten te verzinnen die ons noopt zoëven in zo-even te veranderen. We schrijven zoveel (zo veel) woorden, vaak naar willekeur en hartelust, los of aan elkaar, ik althans wel. Je hoeft toch niet alles op te zoeken? Zou het, na re-integratie, binnenkort ook ori-entatie worden? En fee-eriek?
Niettemin is enige afspraak over de schrijfwijze, nu vooral van vreemde woorden, wel wenselijk. Enige ‘normatieve regulering’ zoals dat in overheidsjargon heet kan bijdragen aan een goede norm. Ruim een halve eeuw geleden verdwenen door de toen nieuwe spelling-Marchant de ch in visch en wasschen en de naamvals-n zoals in dien goeden man (3e en 4e naamval). Ook de dubbele oo in boomen en de dubbele ee in deelen verdwenen. Dat was te billijken. Het historische verschil tussen korte ei en lange ij in meiden en mijden (waarin de ij afstamt van de tot tweeklank geworden oude lange ie: miiden) bleef gehandhaafd.
Maar hoe consequent moet spelling zijn? Bij spelling komen wiskundige precisie en traditie vaak met elkaar in botsing. Spelling is de vórm van geschreven taal, en die hoort de gesproken taal zo goed en zo kwaad als het kan te volgen, rekening houdend met belangrijk geachte tradities en taalgevoel.
De schrijftaal mag in elk geval geen inbreuk maken op de kennis van de taalgebruiker, u en ik, en daar ook niet mee botsen. De taalkundige bestudeert de kennis die u en ik van dit ons met de paplepel ingegoten uitdrukkingsmiddel hebben. De taalkundige beschrijft, maar mag nooit vóórschrijven. Dat mag een overheid in principe ook niet. Taal is niet van de overheid. Taalkundigen weten niet meer van uw taal dan u. Ze hebben alleen modellen en middelen om dingen te analyseren waar u zich in de dagelijkse praktijk niet om bekommert. Taal is van u, zelfs als u inbreuk maakt op een algemene regel die als verkeerd worden aangemerkt, zoals in het groter als uit oostelijke dialecten in plaats van het Hollandse groter dan. Vroeger was het hij wascht hem in plaats van hij wast zich. Zich is een fout van eerder. Normering moet geen keurslijf worden, en zeker geen regelmatig terugkerende plaag.
Ons bezwaar tegen de nieuwste spellingsregels van 1996 en 2005 geldt in het bijzonder de beregeling van de verbindings-e en de tussen-n. We hebben de verbindings-e, zoals in vlaggeschip en hondehok – vanaf nú dus vlaggenschip en hondenhok. In het Middelnederlands was het woord vlag in het enkelvoud vlagge. Een vlaggeschip was het schip dat de vlag van de admiraal voerde. Eén vlag dus. Van oudsher is het dus vlaggeschip zónder tussen-n. Nu wordt de oorspronkelijke betekenis geweld aangedaan. Deze nieuwste spellingshervorming walst volledig heen over etymologische, historische en taalintuïtieve verbanden. In hondehok is de -e- een verbindings-e die in spreektaal ontstaat als er een ritmische botsing optreedt zoals in hondhok zou gebeuren. Dat zou ritmisch botsen. Wat er precies ritmisch botst, voelt u wel als u het uitspreekt. De taalgemeenschap volgt daarin haar eigen wetten. Ritme in spreektaal (het onderwerp waarop ik ben afgestudeerd) is overigens nog grotendeels terra incognita. Er is in verband daarmee onnoemelijk veel onderzocht, maar zonder samenhangend resultaat.
Het verbinden van woorden is een krachtig vermogen van de Germaanse talen (Nederlands, Duits, Engels, Fries, de Scandinavische talen). Een Italiaan (Romaanse-taalspreker) heeft het over een bicchiere di vino en een bicchiere da vino. Het eerste is een glas wijn (di vino), het tweede een wijnglas (da vino), in onze taal aan elkaar geschreven. Zo kunnen we woorden vormen als lintbebouwingshuizenbouwproblematiek, aan elkaar. De taalgebruiker weet feilloos hoe dat moet. Toen de Germaanse talen nog naamvallen hadden, werden die samenstellingen vaak met de bezitsnaamval verbonden. [Zo kent het Zweeds bijv. nog samenstellingen als veckodag (oude bezitsnaamval enkelvoud) = dag van de week(vecka), tegenover kungahus (oude bezitsnaamval meervoud van kung) = koningenhuis, bij ons koningshuis, ook een bezitsnaamval, zij het enkelvoud.]
De bezitsnaamval van het enkelvoud kennen we nog wel (het kalf: des kalfs, vandaar kalfsvlees). De bezitsnaamval (genitief) meervoud heeft geen afzonderlijke uitgang meer (der kalveren). Niettemin geven wij in onze spreektaal in samenstellingen weer, waar dat kan, of we een enkel- of een meervoud bedoelen. Daarom is het kalfsvlees, maar kalverstal, stadsbewoner, stadhuis, stedenbouw, messenslijper maar messewerper. Dat verschil tussen enkel en meervoud (naamval of niet) is in elk geval het afgelopen millennium in onze taalgroep ingesleten, en is psychisch nog onverminderd vitaal en werkelijk.
Niet elke samenstelling is met bezit verbonden. Het verschil tussen mensengedaante (gedaante van een mens) en mensenhaai illustreert dat, en soms blijft de (oude) naamvalsvorm achterwege. Zonodig is er een tussen-e, zoals in hondehok. Maar we kunnen woorden aan elkaar lijmen.
Doordat de eind-n in onze spraak een zwakke medeklinker is (dat heeft taaleigen en ook universele oorzaken), wekt de verbindings-e makkelijk verwarring met de meervouds-n in samenstellingen.
Die -n is in onze taal dus al vele eeuwen verbonden met het meervoud: vlaggenkast tegenover vlaggestok. Meervoud of enkelvoud, dat bepaalt onze taalintuïtie, die nooit onderschat mag worden. Dus vlaggeschip (één vlag), en pruimepit (één pit per pruim), maar pruimenjam (gestampte pruimen). Is dat moeilijk? Soms. Want is het pruimeboom (de pruim als soort) of pruimenboom vanwege al die vruchten? Daar bestonden afspraken over, die nauwelijks indruisten tegen onze taalintuïtie.
Verder was er een handvol woorden die vroeger zwak verbogen werden (zoals de mens-des mensen tegenover het huis-des huizes en altijd -en- in samenstellingen kregen.
Een curvimeter (zo’n meetwieltje om op de kaart de afstanden over de bochtige weg tussen A en B te meten – het voorbeeld is uit onderzoek van prof. Neijt, lid van de spellingscommissie) wordt soms curve(n)meter genoemd. Met of zonder tussen-n? Hij meet curven. Curvenmeter dus? Nou ja, hij meet er één tegelijk. Toch curvemeter? Om correct te schrijven moesten we opzoeken in een Groen Boekje of een grijze Van Dale of die vonden dat er één of meer curven gemeten werden. Dat deden de meesten, we vonden dat normaal. Maar is het dat ook? Waarom raken mensen zo van streek als iemand pruimejam schrijft? Je zegt immers ook pruimejam in de omgangstaal? Swiebertje kreeg met de nadrukkelijke uitspraak van de rare -n zoals in zielenpiet of koekjens de lachers op zijn hand. Nu mogen we alleen om die koekjens nog lachen.
Waren er voorheen alternatieven naast de voorkeursspelling toegestaan, in 1997 werden die opgeheven. Mocht niet meer. Wij schreven al langer oktober naast octopus, c naast k. Als u october schreef (van Latijn octo = acht, het jaar begon oudtijds in maart) omdat het ook octopus is en u oktopus (van Grieks oktoo = acht, en pous = voet) niet vond staan, mag dat toch niet meer. Over pluriformiteit gesproken…
Maar het blijft volgens de nieuwe regels pruimenjam. Dat lijkt althans zo. Want die n staat er niet vanwege uw associatie met een meervoudsregel; in die zin is hij niet ‘gebleven’. Hij staat er wel, maar op andere gronden. Hij wordt, zoals dat in het jargon van de hedendaagse taalkunde heet, ‘gegenereerd’ door een andere regel, namelijk dat er altijd een tussen-n dient te zijn (op de hieronder beschreven regel en enige uitzonderingen na). Dat lijkt onschuldig, maar in het zakenleven noemt men dat een vijandige overname: het bedrijf blijft bestaan, maar er heeft een onzichtbare fundamentele verandering plaatsgevonden, die gevolgen heeft voor ‘softe’ psychologische factoren als solidariteit, bedrijfscultuur en verhoudingen. Door die regelverandering zitten we nu ook met Swiebertjes zielenpiet opgescheept, en met pruimenpit, pierenbad (dat is geen bad voor pieren), pannenkoek (dat blijkens ook het Engelse pancake) niets met uw pannenset uitstaande heeft en ruggengraat. Maar wel ruggespraak (waarom? Een versteende uitdrukking…). Dit is volkomen in strijd met onze intuïtie over de verbindings-e en onze gedachte aan de meervouds-n, en bovendien een talig monster. Het is een wiskundige regel, geen talige. Talig wil zeggen: geënt op ons psychische taalgevoel en -vermogen.
Het gevolg van die regel: u zet uw borden in de bordenkast en schuift uw laden in de ladenkast. Fout! De regel dicteert dat het een ladekast is geworden. Omdat lade op een toonloze e eindigt. Dat zégt de regel. De werkelijkheid is dat het ladekast is omdat er mensen zijn die lades in plaats van laden zeggen. De regel staat dan niet toe dat er een tussen-n komt. De regel is onzalig zaligmakend. Is dat fijn voor de lades-zeggers? Ik denk dat hun gevoel voor de meervouds-n beter ontwikkeld is dan hun begrip voor de ladekast.
Geen meervouds-n dus in alle gevallen, want de meervoudsgedachte is per decreet uit uw taalgevoel verbannen. Als u met iemand van gedachten wisselt, is dat dan ook een gedachtewisseling en niet meer een gedachtenwisseling, hoeveel u er ook uitwisselt. Nee, een alternatief gedachteswisseling zal niet overwogen zijn – dat zeggen we nooit, en de regel luidt immers ook dat we geen meervoud meer mogen zien…
Dit hele regelsysteem betekent een frontale botsing met ons taalgevoel.
Maar er is nog iets mis. Grenzenloos (dus met tussen-n in een grenzenloos Europa) is iets anders dan grenzeloos (zonder tussen-n) in grenzeloos opgelucht. Zowel de bestuurder als zijn vierwielig voertuig zijn nu bandenloos. Of is hier een uitzondering gemaakt? En zo ja, op grond waarvan? Is dat makkelijker? Bent u nu grenzenloos opgelucht? Wij niet. Wij voelen en beschouwen het als een ongeoorloofde ingreep in onze uitdrukkingsmogelijkheid, één die zich generaties lang in onze (schrijf)taalcultuur heeft genesteld. Dat valt niet meer onder spellingsvereenvoudiging, al kun je het met ironie een versimpeling noemen. Dit wetende hadden de spellingsgeleerden zo ver nooit mogen gaan.
De meesten van ons leggen zich er bij neer, sommigen morrend of woedend, maar machteloos. Anderen menen dat ‘de geleerden het wel zullen weten’. Ten onrechte. Taalkunde heeft evenveel met spelling te maken als kennis van verfpigmenten met de schilderkunst.
Komende generaties zullen vast wel aan deze spelling wennen. Of kinderen gemakkelijker leren schrijven is ten zeerste de vraag. Niet iedereen heeft gevoel voor spellingsregels , evenmin als iedereen gevoel voor wiskunde heeft. En zoals bij zoveel experimenten in het onderwijs is de kans groot dat het weer een professioneel uitgebroede miskleun is.
En wellicht zullen we over enige tijd ook uitspraken horen als eende-nei (eenden-ei is op fysiologische gronden geen spraakoptie).
Een spelling die ‘regelgestuurd’ is op verkeerde gronden en niet berust op de intuïtie van de taalgebruiker is noch natuurlijk, noch wetenschappelijk. De invoering van deze robotspelling heeft sinds 1997 talloze miljoenen gekost en veel ergernis en bevreemding gewekt. Het heeft een spelling opgeleverd waar je niet blij mee kunt zijn, en die bovendien een nodeloze breuk veroorzaakt met het verleden (literatuur van voor 1997). Het heeft mij verbaasd hoe gemakkelijk schrijvend Nederland (uitgevers, kranten, schrijvers) zich er bij heeft neergelegd. Een aantal Duitse deelstaten heeft de (veel minder ingrijpende) Duitse spellingswijzigingen (bijv. Schifffahrt met 3 x f) naast zich neergelegd en blijft de oude spelling gebruiken, oud als je aanneemt dat de schrijftaal is achtergeraakt op nieuwe ontwikkelingen in de uitspraak. Dat is niet het geval.
Maar móeten wij die nieuwe spelling volgen?
Nee. Misschien in brieven namens uw werkgever. Maar ook daar bent u er niet toe verplicht; zoals Onze Taal vermeldt: “Als een ambtenaar de nieuwe regels niet volgt, staat daar geen straf op.” Ik weet niet of wegpromoveren en ontslag tot de straffen worden gerekend. Maar verder bent u vrij. De spelling die lang correct is geweest, en die voor veruit de meesten van ons natuurlijk is (niet alleen omdat we die gewend zijn), kunt u gewoon blijven gebruiken. Het zal nog lang duren voordat iemand zegt: “Hé, waarom schrijf jij pannekoek. Dat is toch fout?”
In 2002 werden we overspoeld met de melige slogan “De euro wordt van ons allemaal”. Voor onze spelling góld dat al. Onze taal is van ons allemaal. Het is erfgoed en hart van onze identiteit als natie. Het is traditie en een gevoelsinstrument. De spelling en het woordbeeld maken daar deel van uit. In 2005 zeiden we in meerderheid nee, zoniet tegen de euro, dan tegen de tenenkrommende, onstuitbare, ingrijpende, door de bevolking niet gedragen en voor velen nauwelijks te (ver)dragen beregeling vanuit Europa en Den Haag, onder aanvoering van professionelen, deskundigen en anderen die het weten kunnen.
Wij zouden best nóg een keer nee willen horen.
Spellingsveranderingen zijn altijd omstreden geweest. Het Engels heeft er niet zo’n hinder van. De archaïsche spellingsbeelden zijn gemeengoed. Engelse kindertjes leren net zo goed of slecht spellen als Nederlandse.
Spellingsveranderingen brengen de gemoederen doorgaans ook in heftige beroering. Dat geeft in elk geval aan dat de spelling velen ter harte gaat. Het verdwijnen van de sch, de ee’s en de oo’s was praktisch, maar voor de liefhebber jammer. Ze verbonden ons met oudere taalfasen, waarin visch de naklank was van een ouder fisk, dat verwant is met het Latijnse piscis en het Ierse iasc. Aan deelen kleefde de herinnering aan het Gotisch dailan, en noem maar op. De Engelse spelling van night herinnert aan de tijd waarin de gh nog een keelklank was, zoals bij ons, evenals de f van enough. Want -igh- als -ai- uitspreken doen niet veel talen. Een grapje zegt dat Engelstaligen het woord ghoti moeten uitspreken als fish: dus met de f uit enough, de i uit women en de -ti- uit nation. Over de Engelse spelling ontfermen zich culturele instellingen als uitgeverijen; er komt geen ambtenaar aan te pas.
Maar wij hebben toch nog ons meiden en mijden, ons lachen en vlaggen. Zou u daar omwille van hun ‘redundantie’, hun systemisch formele overbodigheid, van af willen?
Natuurlijk heeft niet iedereen die liefde en het geduld om eindeloze lesuren uit te zitten vanwege onze verbondenheid met het verleden. Maar taal is wel iets meer dan de brief van de belastingdienst. Meer ook dan ze is voor zwoegende kindertjes, die zich afvragen waarom je meiden en mijden schrijft, of word je met t of dt is en, tegenwoordig, waarom je bordenkast schrijft, maar niet ladenkast. Ze hebben meer intuïtie dan gevoel voor anti-intuïtieve regels.
De overheid geeft voor haar bureaucratisch apparaat echter de voorkeur aan heldere regels. Regels moeten er zijn. Maar het oude adagium van het democratisch erkende verschil tussen de geest van de wet en de letter van de wet, is in rap tempo gedegradeerd. De geest bezwijkt onder een krampachtige hoeveelheid letters, een ontwikkeling zonder ziel. Velen sluiten er de ogen voor. Nee, het gaat niet alleen om deze ‘spellingsregels’. Ze zijn echter wel heel symptomatisch voor andere spelregels die getuigen van een denken en een mentaliteit in dienst van regels en systematiek (en angst), desnoods met voorbijgaan aan en onwetendheid van menselijke factoren als traditie, intuïtie, creativiteit, en noem maar op. Die ontwikkeling draagt niet bij aan de vermeend grotere vrijheid van het individu. In tegendeel.
Wij – ik als taalkundige, wij beiden als doorkneed taalgebruikers en voorvechters van andere levenscriteria en waarden dan economische vooruitgang en procesbeheersing – laten het spellingsingrijpen van na 1947 dan ook aan ons voorbijgaan.
Wij blijven de spelling uit 1947 hanteren.
Daar hoeft u gelukkig niet aan te wennen.